Psychosociale gevolgen van cognitieve problemen/dementie
Dementie heeft niet alleen invloed op de cognitieve vermogens en het handelen van de mens, maar ook op de sociale situatie en het psychische welbevinden van de mens.
Vaak verminderen de sociale contacten van een ouder wordende mens, omdat familie en vrienden zijn overleden of deze hun eigen drukke leven hebben. Maar er is ook een direct verband tussen dementie en sociale eenzaamheid.
Elk stukje achteruitgang van de cognitieve vaardigheden beperkt ook de mogelijkheid tot contact met de omgeving. Soms staat dit in direct verband met de beperktere mogelijkheden van spraak of motoriek, maar vaak ook met een verschil in het waarnemen.
De oudere wordt steeds beperkter in zijn mogelijkheden om zelf contact te leggen met een ander. Voor de mensen uit de sociale omgeving van de dementerende wordt het ook steeds moeilijker om tot contact met de oudere te kunnen komen. De mogelijkheden tot contactopname met de dementerende mens worden moeilijker, omdat deze in een “andere wereld” lijkt te leven. In feite vereenzaamt de oudere innerlijk. Wanneer het korte termijn geheugen zo beperkt is dat de oudere al 10 minuten naar het vertrek van zijn familie weer is vergeten dat deze net op visite zijn geweest, of hij zijn familie niet meer als familie herkent, ervaart de oudere een gevoel van eenzaamheid. In tegenstelling tot de oudere, kan de familie zich het bezoek lange tijd herinneren. In het bewustzijn van de familie kan een wekelijks bezoek bij de dementerende dus als “vaak” worden beleeft, de dementerende daarentegen kan het wekelijkse bezoekritme als zelden beleven.
Ook psychisch gezien heeft het verslechteren van de cognitieve functies veel invloed op de oudere. Door de beperkte cognitieve vermogens nemen dementerende ouderen de wereld anders waar dan een gezonde mens dit zou doen. Wanneer de dementerende oudere na vijf minuten weer is vergeten waar hij iets heeft neergelegd, kan hij achterdochtig worden en denken dat iemand anders het van hem heeft gestolen. Dit wederom kan angst en een gevoel van onveiligheid oproepen.
Omdat de oudere soms toch beseft dat hij minder goed functioneert dan voorheen, kan hij daarvan onzeker worden of heel passief, omdat de dementerende oudere bij voorbaat verwacht dat het hem toch niet zal lukken. Misschien wordt hij daar ook verdrietig om, of boos op zichzelf.
In feite is de oudere mens met dementie niet meer diegene die hij ooit was. Zijn zelfbeeld is wankel. De wereld om hem heen wordt hierdoor als bedreigend en onvoorspelbaar ervaren. Dit wederom kan gedrag zoals voortdurend rondlopen, mensen aanklampen (claimen), huilen, of roepen veroorzaken.
Opgeleide hulpverleners kunnen deze problemen en het gedrag van ouderen met dementie enigszins opvangen door verschillende technieken bij de bejegening van demente ouderen toe te passen.
Men spreekt van “benaderingswijzen”.